Installatievereisten voor vortex-flowmeter

Installatievereisten voor vortex-flowmeter

1. Bij het meten van vloeistoffen moet de wervelstroommeter worden geïnstalleerd op een pijpleiding die volledig gevuld is met het te meten medium.

2. Wanneer de wervelstroommeter op een horizontaal gelegde pijpleiding wordt geïnstalleerd, moet de invloed van de temperatuur van het medium op de transmitter volledig in overweging worden genomen.

3. Wanneer de wervelstroommeter op een verticale pijpleiding wordt geïnstalleerd, moeten de volgende vereisten worden vervuld:
a) Bij het meten van gas kan de vloeistof in elke richting stromen;
b) Bij het meten van vloeistof moet de vloeistof van onder naar boven stromen.

4. De rechte pijp die stroomafwaarts van de wervelstroommeter loopt, moet een lengte hebben van minimaal 5D (meterdiameter), en de lengte van de rechte pijp die stroomopwaarts van de wervelstroommeter loopt, moet aan de volgende eisen voldoen:
a) Wanneer de diameter van de procesleiding groter is dan de diameter van het instrument (D) en de diameter moet worden verkleind, mag deze niet kleiner zijn dan 15D;
b) Wanneer de diameter van de procesleiding kleiner is dan de diameter van het instrument (D) en de diameter moet worden vergroot, mag deze niet kleiner zijn dan 18D;
c) Wanneer er zich een 900° elleboog of T-stuk voor de flowmeter bevindt, niet minder dan 20D;
d) Wanneer er twee opeenvolgende 900 ellebogen in hetzelfde vlak voor de flowmeter zijn, niet minder dan 40D;
e) Bij het verbinden van twee 900 bochten in verschillende vlakken voor de flowmeter, niet minder dan 40D;
f) Wanneer de flowmeter stroomafwaarts van de regelklep is geïnstalleerd, niet minder dan 50D;
g) Vóór de flowmeter wordt een gelijkrichter met een lengte van ten minste 2D, vóór de gelijkrichter 2D en na de gelijkrichter een rechte pijplengte van ten minste 8D geïnstalleerd.

5. Wanneer er gas in de geteste vloeistof kan verschijnen, moet er een ontgasser worden geïnstalleerd.

6. De vortexflowmeter moet op een locatie worden geïnstalleerd waar er geen vloeistof verdampt.

7. De afwijking tussen de binnendiameter van het voorste en achterste rechte buisgedeelte van de wervelstroommeter en de binnendiameter van de stroommeter zelf mag niet meer dan 3% bedragen.

8. Op plaatsen waar het detectie-element (vortexgenerator) beschadigd kan raken, moeten afsluitkleppen aan de voor- en achterzijde en bypasskleppen worden toegevoegd aan de pijpleidinginstallatie van de vortexflowmeter. De plug-in vortexflowmeter moet bovendien worden uitgerust met een afsluitkogelkraan.

9. Wervelstroommeters mogen niet op plaatsen worden geïnstalleerd die onderhevig zijn aan trillingen.


Plaatsingstijd: 26-04-2021